Gele mosterd

Gele mosterd (Sinapis alba L.) behoort tot de familie van de getimage2kruisbloemigen. Het gewas is de laatste jaren uitgegroeid tot de meest gezaaide groenbedekker in de Benelux. In een teeltrotatie met koolgewassen wordt gele mosterd echter afgeraden, omwille van zijn gevoeligheid voor knolvoet.

Gele mosterd kan worden ingezaaid tot begin september op laat vrijkomende percelen, aan een aangeraden zaaidichtheid van 10 tot 20 kg per hectare.

Door de snelle beginontwikkeling en de goede bodembedekking van het gewas krijgen onkruiden weinig kans. Wanneer de omstandigheden gunstig zijn kan gele mosterd in een korte tijd enorm veel biomassa produceren. De plant vormt dan een lang (1-2 m) en massaal gewas met een beperkte stevigheid.

Gele mosterd stelt niet veel eisen aan de grond en kan op de meeste grondsoorten geteeld worden. Alleen zure gronden zijn niet erg geschikt voor de teelt. Bovendien is het gewas gevoelig voor verdichtingen in de ondergrond.

Het gewas wordt gekenmerkt door een penwortel die zich niet verdikt. In zes weken tijd is de grond tot zo’n 70 cm doorworteld. Door het geringe aantal zijwortels is de totale wortelmassa veel minder in vergelijking met grassen en de meeste vlinderbloemigen.

Het onderwerken van gele mosterd na de winter vormt weinig problemen. Het gewas is sterk (nacht)vorstgevoelig en daarom na een vorstperiode volledig afgestorven. Indien wordt gezaaid vóór half augustus, is het belangrijk te kiezen voor laatbloeiende rassen, om opslag in de volgteelt te vermijden.

Naar aaltjes toe is gele mosterd een waardplant voor bietencystenaaltjes. Er zijn resistente rassen. Bij een vroege zaai van resistente gele mosterd zullen cystenaaltjes afsterven wegens gebrek aan voedsel. Omdat gele mosterd doorgaans na 1 augustus wordt gezaaid, blijft het reducerend effect op de populatie echter beperkt. Gele mosterd kan als waardplant dienen voor het maïswortelknobbelaaltje (Meloidogyne chitwoodi).

gele-mosterd